HET LIED VAN DE KNEKELMAN


haast elke dag en zonder konde
doet de knekelman zijn ronde.
zijn bleke kiezen klappertanden.
afgebeten nagelranden
rollen van zijn mond.

altijd is hij onderweg
en dit is wat hij zegt:

ik zie geen mensen meer.
ik zie alleen maar koppen.
knikkende koppen met stokken eronder.
strotten die spreken, beenderen die veren;
omhoog, omlaag, het hagelt vandaag
en dit is wat ik vraag:

waar elke dag, ja elke stonde
klokjes worden opgewonden,
koning, koster, het speelt geen rol,
ze worden somber als ik kom.

maar is de dood geen heerlijk wonder?
en het geraamte in het bijzonder?

ik bedel naar je schedel
voor het haar dat van de vedel
die ik op je ribben tellen kan
een opzwevende snaar maakt
die klinkt als een kapel.

je bekken kan ik scheren
om met bellen te overtrekken
die dan zachtjes zullen schellen
als een toverachtig requiem
dat zich omkeert en je aanstaart
en de sponde met zich meedraagt
naar het donderen van je hemelbed
de koffietafel werd gezet,
dat kwam ik je vertellen.

je hart is maar een mattenklopper
stopt dat in je vel
dan leer je vanzelf te leviteren
in de muzikale hel.