bulderland ligt vol met zand
en panters van papier.

iedereen die naar binnen komt,
kan nooit meer weg van hier...









olifant, olifant.
je bent de koning van Disneyland.

vlieg jij van de winter door
met je oren over de Sinksenfoor
of kom jij nooit meer langs?

olifant, olifant.
dumbo, zei de kermisklant.

er is geen sneeuw meer in de lucht.
er is geen leeuw meer die naar jou zucht
met zijn poten in het zand.

olifant, olifant.
olifant, o olifant.

loop jij van de winter weg
dan word ik idioot, ik zeg:

de schelde klatert kaaimanwater.
bange slang van caravannen.
tijgers rijden er in ijzeren tanken
of tanken ze olie, olifant.

je slurf schuift als een holle kous
een schuiftrompet für Mickey Raus

en antwerpen ligt uitgestald
in liederen aus Buchenwald -
ach komm bald wieder,
olifant! olifant...

zo
liep de tijd
uit de hand.










FRAGMENTEN VAN HET SLANGENMENS


ik weet wel wat ik doe
en ik weet wel wat ik wil.
ik ben alleen maar op zoek
naar een liederlijk verschil.

ben ik eerlijk lenig
of heet ik eerder benig?

vind ik dit ook fijn
of doet het mij maar pijn?

spastisch of elastisch?

het liederlijk verschil tussen geinig
en weinig
is wat ik wil zijn.









HET GEWICHT VAN DE GEWICHTHEFFER


hij staat met zijn voeten in het licht.
het gaat, want het moet van zijn gewricht.
hij draagt het gewicht van zijn gezicht.
hij doet dat met zijn ogen allebei dicht.

hij rust het resultaat van zijn tucht.
hij hangt als een vrucht in de lucht.






DE IRRELEVANTE MAN


hij was in een barak.
zijn kop was in een zak.
“om kwart voor acht en tien voor tien
mag iedereen naar zijn oren zien!”
de woorden die hij sprak:

is dit mijn werk? zoveel voor zo weinig? 
ik stap als John Merrick van nul naar oneindig...

het leven was karton.
een voor een jeton.
maar wanneer zij hem jenever goot
een zomer dat onweert door de goot
dan leek het of het kon.

ik sta in gordijnen, mijn engel in blauw...
ik hou van geheimen, ik hou van de kou...

de lavabo was heerlijk.
de plaaster van beton. 
oranje was in haar nachtjapon
het spiegeltje dat langs haar armen glom
en toch bleef hij nog eerlijk.

ik ben hier niet voor een wasbeurt!
wij zijn niet even sterk!
ik moet met je praten, - mijn liefde is mijn werk...

ik wil nooit meer ‘s avonds geld liggen natellen!
gewoon de waarheid vertellen,
en mooie verhalen

waar ze ‘s avonds
de kinderen nog voor uit het bed halen
omdat ik nonkel van ze mag worden...

en nooit, nooit meer van die borden in mijn leven!
als u mij wil vergeven – ik ben een mens!
ik ben een mens!
een mensenstem is wat ik wens…

wijd achter de regen is hij nu,
en niemand kwam hem tegen.
sommigen beweren nog op het Schoonselhof
daar zou hij musiceren voor een halve Chocotoff
maar dat zal niet, hij is echt te verlegen.








NOG FRAGMENTEN VAN HET SLANGENMENS


ik lig graag op een sprei.
mijn moeder was een ei.

soms
klim ik in de takken
om een kakkerlak te pakken -

die ik lust
in lauwe rijstebrij.








HET LIED VAN DE KAAIMAN


afzichtelijk als een mormel met geen oren,
gevaarlijk als een aandrijvende spaan.

in drijfzand is de botterik geboren,
in drijfzand zal de botterik vergaan.

wie kan de kaaiman aaien? 
wie kan hem pakken?
wie kan hem paaien?

kies wie de kaaiman kraakt.







HET LIED VAN DE KNEKELMAN


haast elke dag en zonder konde
doet de knekelman zijn ronde.
zijn bleke kiezen klappertanden.
afgebeten nagelranden
rollen van zijn mond.

altijd is hij onderweg
en dit is wat hij zegt:

ik zie geen mensen meer.
ik zie alleen maar koppen.
knikkende koppen met stokken eronder.
strotten die spreken, beenderen die veren;
omhoog, omlaag, het hagelt vandaag
en dit is wat ik vraag:

waar elke dag, ja elke stonde
klokjes worden opgewonden,
koning, koster, het speelt geen rol,
ze worden somber als ik kom.

maar is de dood geen heerlijk wonder?
en het geraamte in het bijzonder?

ik bedel naar je schedel
voor het haar dat van de vedel
die ik op je ribben tellen kan
een opzwevende snaar maakt
die klinkt als een kapel.

je bekken kan ik scheren
om met bellen te overtrekken
die dan zachtjes zullen schellen
als een toverachtig requiem
dat zich omkeert en je aanstaart
en de sponde met zich meedraagt
naar het donderen van je hemelbed
de koffietafel werd gezet,
dat kwam ik je vertellen.

je hart is maar een mattenklopper
stopt dat in je vel
dan leer je vanzelf te leviteren
in de muzikale hel.




de elfenkoning
































van alle creaturen die zyn verdwenen
is alleen hy degene
die is teruggekomen.

tot aan de oevers van het land van oberon is 'ie geraakt.
zyn gezellen bedronken zich
op het feestgelag van de elfenkoning zelf.

maar hy, nadien,
wanneer 'ie naar zyn jongen zocht,
terechtgevallen in de smidse

beving
de daver op het lyf,

geen tyd om terug te keren -
ik spring dan wel in het vuur!

en daarna zag 'ie ineens het knekelpaard
en van het knekelpaard een jong.
hy zette dat jong op zyn eigen rug,
en vluchtte, voor het jong alleen, 
naar onze wereld terug,
langs ladders en katrollen.

heb dank, aldus het knekelpaard.
en stierf met een yzeren staart.

onderweg
hoorde het jong
een soort elfje
zachtjes langs zyn oren zingen;

kan niet, zei de minotaurus,
en droeg het jong weêr voort.

daarna, dames en heren, hoorde het jong
de klachten van vallende dennenbomen.
en zag daarin
de grypgrage handen van de elfenkoningin.

ook geheel onmogelyk, zo zei de minotaurus vlug,
er echt niet in gerust;

de elfenkoningin
die bestaat hierboven niet.
daar zyn we, sprak hy, al veel te hoog voor geklommen.

toen hoorde dat kind tenslotte nog een lied
dat het gezang was van het aloude circus bulderdrang.
en weg,
verdwenen was het, verdwenen voor altyd.

alleen kwam de minotaurus tussen de graszoden
naar boven gekropen.
om voor altyd op zyn kinderen, zyn eigen kinderen
te zullen blyven hopen.
zonder zelfs een opsporingsbericht.

mormels in de donkere vallei van toverbeken,
zoek hier geen zon.

mogen wy al eens oversteken,
o oberon?

zonder reden smeden wy de zwaartekracht
tot een zwaard deze nacht,
en zwoegen zo hard, al weken.

de giraffencyclus

I.
ik praat niet tegen jou over het circus.
ik praat maar tegen mijzelf
zonder dat ik weet
waarmee ik bezig ben.

tegenwoordig zijn het giraffen
die mij in beslag nemen.
ik droom in mijn dromen van getormenteerde giraffen,
giraffen met tranen

die op de achtergrond
in het decor
tussen de confetti staan

zoals eenzame dieren
in de lucht.
jij bent die giraf.

apocriefe circusgedichten



mormels onder de vallei
van toverbeken,
zoek geen zon.

mogen wij al oversteken, o oberon?

zonder reden smeden wij
de zwaartekracht tot een zwaard deze nacht.